Dode beesten op mijn baan.
Ik sjeesde vandaag langs de baan en werd intriest toen ik reeds twee met ingewande uitpuilende egeltjes mocht aantreffen op weg naar werk. “Oh God, z’is daar weer mee haar beest’n.” Ik hoor jullie oogrollen tot in Deinze, maar luistert.
Ik kwam aan de brug en daar zat een witte duif. En ze bleef zitten. En ik reed aan 2 meter per uur door, en ze bleef zitten. En ik zette mij in achteruit en reed in een wijde bocht om haar heen. “Ten dode opgeschreven, zijt ge!”, dacht ik nog weemoedig bij mezelf toen ik mijn weg verderzette, tot mijn aandacht getrokken werd door een overhoop gereden eendje en twee fellow duckfaces die zich gevaarlijk dicht bij de rand van de weg begaven.
Ik vraag mij dan af: “Wat schéélt er in godsnaam met die beesten?”
Allez, ge ziet van ver iets aan zeventig kilometer per uur op u afkomen en ge blijft gewoon zitten. Denk dan toch na! Als ge blijft zitten, gaat ge dood en mag ik langs u passeren en de ganse dag schlécht lopen van al dat dood gedierte dat mijn weg gekruist heeft. En de beulinge die dan aan mijn banden hangt enal.
Schlécht kom ik ervan! Dat bloed op het asfalt, die pluimen of vacht die in’t rond gezwierd is, bweurgh. Op den duur zout ge schui zijn als ge al nen tak blaren op de baan ziet liggen, jongens. En het teken dat ik dialectisch begin te klappen, wil zeggen dat het mij waarlijks wat doet.
Ik ga daar toch ne keer iets tegen doen, denk ik. Maar whu-whu-whu-whuuuut?
En ow; de duif lag wel degelijk dood op de terugweg. En toen zag ik een verloren fazant op de velobaan trippelen.
Bitchin’