The woods are on fire.
“De beum’n stoan in brande!”, riep mijn pa zonet, en ik geloofde hem niet.
De laatste keer dat ik mijn vader nog eens geloofde, was die keer vorig jaar toen hij me wijsgemaakt had dat hij mijn schildpad bij de kippen had gevonden, waardoor ik de rest van de avond maniakaal in de weer was om haar buitenverblijf met extra gaas te beveiligen uit angst dat ik haar op een dag, omringd door 16 dode kippen, gedrenkt in bloed terug zou vinden.
Nodeloze kosten, zo bleek achteraf (“Da was et nie woar, ze Kim”), wat mijn ongeloof bij woorden zoals: “de beum’n stoan in brande!” verklaren kan.
Pas toen mijn moeder haar hand voor haar mond bracht en “mo how zeg!” exclameerde, besloot ik het erop te wagen en uiteindelijk ook eens een blik richting brandhaard te werpen.
“Ieuw.”, zei ik, toen ik door de handig voorhanden verrekijker moest constateren dat hetgeen we zagen geen rookwolken waren, maar dit.